Hoofdstukken

Visie op onderwijs

Goed onderwijs komt niet toevallig tot stand. Er ligt een visie of onderwijsconcept aan ten grondslag dat bestaat uit onderwijsidealen. Dat geeft richting om het onderwijs concreet vorm te geven en keuzes te maken. Ook helpt het bij het werven van geschikte leerkrachten en schoolleiders. De ervaring leert dat een duidelijk onderwijsconcept de gesprekken tussen leerkrachten over onderwijs effectiever maakt. Door van elkaar te weten wat de bedoeling is, ontwikkel je samen sneller.

Een onderwijsvisie kun je zelf ontwikkelen. Ook zijn er bestaande visies die je kunt aanpassen. Enkele bestaande visies zijn: Vrijeschool, Montessori, Dalton, Freinet, Jenaplan, Agora-concept of ervaringsgericht onderwijs.

Het belangrijkste is dat je onderwijsvisie onderbouwd is op grond van bewuste keuzes. Dat begint met de vraag: waartoe geven wij onderwijs? Daarbij kan het helpen om de drie doeldomeinen van Gert Biesta te gebruiken: kwalificatie, socialisatie en subjectificatie. Je kunt een eigen invulling binnen die doeldomeinen kiezen, binnen de mogelijkheden en beperkingen van de wet (zie hoofdstuk 4). Daarnaast gaat een visie op onderwijs over hoe je onderwijs wilt geven. Denk daarbij in ieder geval aan de elementen pedagogiek en didactiek.

Pedagogiek

Pedagogiek is de wetenschap waarin de ontwikkeling en opvoeding van een kind tot aan zijn of haar volwassenheid centraal staat. Een goede relatie tussen leerlingen en leerkracht, en tussen leerlingen onderling is van belang voor goed onderwijs. Ten eerste omdat het in een goede sfeer prettiger leren en werken is. Ten tweede omdat een prettig klimaat een positief effect heeft op de schoolresultaten van leerlingen. En last but not least, is pedagogiek van belang omdat het leerlingen in staat stelt zich op een veilige manier te ontwikkelen van kind tot volwassene. Die taak ligt natuurlijk niet exclusief bij de school, maar het onderwijs levert er een belangrijke bijdrage aan.

Een positieve pedagogische cultuur
Een positieve pedagogische cultuur bewerkstelligen is dus heel waardevol voor leerlingen en leerkrachten. Er zijn verschillende theorieën over pedagogiek. De zelfdeterminatietheorie is een van de meest uitgebreid empirisch onderzochte theorieën. Deze theorie gaat uit van drie psychologische basisbehoeftes van leerlingen: autonomie, competentie en relatie. Deze behoeftes kun je als brillen gebruiken om naar leerlingen te kijken.

  • Kunnen ze keuzes maken?
  • Worden ze voldoende uitgedaagd?
  • Hoe verhouden ze zich tot elkaar en tot de leerkracht?

Dat zijn voorbeelden van vragen die afgeleid zijn uit de verschillende behoeftes. Luc Stevens beschrijft dit zeer uitgebreid in zijn boek ‘De gemotiveerde leerling’. Een aanrader.

Daarnaast is het verstandig om als leerkrachtenteam afspraken te maken over de omgang met leerlingen, ook in conflictsituaties.

Pedagogische culturen en coalities
Bij het formuleren van een pedagogische visie is het zinvol om af te stemmen met de omgeving. Immers, als er thuis, op straat of in de sportvereniging heel anders over normen en waarden wordt gedacht, kan dat verwarrend zijn voor leerlingen. Sommige scholen smeden dan ook pedagogische coalities met verenigingen, ouders en het jongerenwerk.

De pedagogische opdracht
Waar in de jaren negentig vaak over de pedagogische opdracht van de school werd gesproken, hebben we het nu vaak over burgerschapsonderwijs. Dat is de opdracht die scholen hebben om leerlingen voor te bereiden op de democratische samenleving. Ouders en leerlingen vinden burgerschapsonderwijs ook een belangrijke taak van de school. Op dit moment kennen scholen veel vrijheid op het gebied van burgerschapsonderwijs. Dat wil zeggen, de wettelijke opdracht geeft veel ruimte voor een eigen invulling en stelt geen resultaatverplichtingen. De nieuwe wet ‘Verduidelijking Burgerschapsopdracht’ behoudt ruimte voor eigen invulling, maar stelt ook kaders (zie paragraaf burgerschap).

Meer weten?

1. Het boek Schoolpedagogiek van Joop Berding en Wouter Pols biedt een toegankelijk en actueel overzicht van pedagogische theorie en praktijk.
2. Specifiek voor scholen met leerlingen uit achterstandssituaties, die te maken hebben met verschillende normen en omgangsvormen in de thuiscultuur, straatcultuur en schoolcultuur, schreef Iliass el Hadioui het boek Hoe de straat de school binnendringt.
3. Er zijn ook bijscholingscursussen beschikbaar voor leerkrachten of schoolleiders die zich willen verdiepen in pedagogiek, bijvoorbeeld bij het NIVOZ.

Didactiek

Didactiek gaat over hoe een leerkracht kennis, vaardigheden en houdingen kan overbrengen. Als het om didactiek gaat, is onder andere het volgende van belang:

Onderscheid tussen leerlingen
Ieder kind is uniek. Tegelijkertijd is de tijd die een leerkracht per leerling kan besteden beperkt. Dat betekent dat de hoeveelheid maatwerk – onderwijs afgestemd op de precieze behoeftes van het kind – vaak ook beperkt is. Er zijn verschillende manieren om toch recht te doen aan de verschillen tussen leerlingen. Heb daarbij oog voor de consequenties: de keuze voor het een, heeft gevolgen voor het andere. Persoonlijke leerroutes en maatwerk kunnen de snelheid van leren van individuele leerlingen ten goede komen. Tegelijkertijd zijn er ook onderwerpen waarvoor samen leren een vereiste is, zoals burgerschapsonderwijs of sociale vaardigheden.

Binnenklasdifferentiatie
Binnenklasdifferentiatie of interne differentiatie betekent dat leerlingen die binnen dezelfde klas andere behoeftes en uitdagingen hebben, ook anders onderwezen worden. Bijvoorbeeld door te variëren in instructie, lesstof, tempo of leertijd. Dat kan prettig zijn voor relatief zwakke leerlingen en leerlingen die extra uitdaging kunnen gebruiken. Maar ook voor leerlingen met een disharmonisch profiel, die hoog scoren op het ene, en laag scoren op het ander(e) vak of vaardigheid. Flipping the classroom maakt differentiatie eenvoudiger: leerlingen kunnen voor de les de instructievideo zien, op hun eigen tempo en zo nodig in herhaling. Tijdens de les blijft er vervolgens extra tijd over voor individuele begeleiding en instructie. Bij individuele leerlingen is het verstandig om te realiseren dat ze tijdens het leren van nieuwe, complexe taken baat hebben bij uitleg. Dat is een voorbeeld van scaffolding. Scaffolding bestaat uit een leerling initieel ondersteunen, en die ondersteuning geleidelijk aan afbouwen, totdat een leerling het zelf kan.

Externe differentiatie
Externe differentiatie (tracking, in het Engels) kenmerkt zich door maatregelen die het niveau van de klas ontstijgen. Je ziet dat met name in het voortgezet onderwijs. Een voorbeeld van zo’n maatregel is streaming, waarmee leerlingen in verschillende (niveau)klassen worden gezet die het hele onderwijsprogramma samen volgen. In het voortgezet onderwijs is dat gebruikelijk met vwo-, havo en de verschillende vmbo-klassen. Setting is een andere manier om extern te differentiëren. In dat geval worden leerlingen per vak of onderdeel van het onderwijsprogramma bij elkaar gezet, zodat een leerling die slechts op een onderdeel uitblinkt of worstelt, alle vakken op zijn of haar niveau kan volgen. Wil je graag dat leerlingen individuele vakken op een ander niveau kunnen volgen? Dat kan. De huidige wet- en regelgeving maakt flexibele leerroutes mogelijk.

Vakdidactiek
Naast didactische werkvormen, strategieën en maatregelen die tegemoetkomen aan de verschillen tussen leerlingen, bestaat er ook vakdidactiek. Ieder vak kent eigen didactische tradities, die inspelen op de inhoud en structuur van de vakken. In het basisonderwijs is de invalshoek minder zichtbaar omdat leerkrachten geacht worden ieder vak te kunnen geven. In lerarenopleidingen voor het voortgezet onderwijs krijgt vakdidactiek meer aandacht.

Algemeen

Wat werkt in het onderwijs?
Onderwijs is een complex onderwerp. Er spelen veel verschillende factoren op diverse niveaus: de leerling, de klas, de leerkracht, de school en de omgeving. Algemene uitspraken zijn daardoor niet altijd van toepassing op een individuele leerling of klas. De realiteit van de praktijk is complexer dan menig theoretisch model. Toch kan onderzoek wel de praktijk informeren, mits het onderzoek door kritische leerkrachten en schoolleiders wordt geïnterpreteerd voor toepassing. Een aantal algemene vragen kan hierbij helpen. We illustreren dit aan de hand van twee voorbeelden.

Voorbeeld 1Te hoge verwachtingen

Effectieve scholen zijn scholen die relatief veel leerwinst boeken. Een van de kenmerken van effectieve scholen is dat ze hoge verwachtingen hebben van hun leerlingen. Dat klinkt logisch: lage verwachtingen leiden al snel tot onderschatting. Een moeizaam leerproces te snel aan een leerling wijten, belet professionele reflectie over het eigen handelen als leerkracht. Toch betekent een correlatie nog niet dat er een causaal verband is tussen hoge verwachtingen en leerwinst. Daarnaast wijzen critici erop dat dit verband vooral is aangetoond voor cognitieve opbrengsten, zoals taal en rekenen. Zouden hoge verwachtingen ook werken voor morele ontwikkeling? En zou er ook zoiets zijn als te hoge verwachtingen? Vermoedelijk wel.

In algemene zin biedt het stellen van de volgende vragen inzicht:

  • Werkt dit alleen voor specifieke, of voor al onze onderwijsdoelen?
  • Maakt het uit in welke mate we de voorgestelde werkwijze of strategie toepassen?

Voorbeeld 2Directe instructie of ontdekkend leren?

Discussies over onderwijskwaliteit verzanden nog wel eens in een loopgravenoorlog. Een voorbeeld hiervan is de discussie tussen voorstanders van directe instructie en voorstanders van ontdekkend leren. Daarin ontstaan allerlei beelden zoals ‘directe instructie staat gelijk aan frontaal lesgeven’ of ‘ontdekkend leren is vrijblijvend’. Beide zijn niet per se waar. Directe instructie is goed onderzocht en is, mits goed uitgevoerd, in ieder geval op de korte termijn effectief. Ontdekkend leren kan ook gekoppeld zijn aan door leerkrachten begeleide concrete leerprojecten. Voor sommige leerlingen werkt dat motiverend. Daarbij doet ontdekkend leren een groter beroep op de zelfregulerende vermogens van leerlingen. Directe instructie en ontdekkend leren hoeven elkaar ook niet uit te sluiten, een school kan beide aanbieden. Ook hier geldt dat ‘wat werkt wanneer voor wie?’ de belangrijkste vraag is.

In algemene zin biedt het stellen van de volgende vragen inzicht:

  • Welke groepen leerlingen hebben baat bij deze werkwijze? Zijn er belangrijke verschillen naar gelang de ontwikkelingsfase, sociaal-economische achtergrond of het cognitief niveau van leerlingen?
  • Heeft de werkwijze ook effect op de motivatie van leerlingen, op korte of lange termijn?

Meer weten?

  1. Een goed begin bestaat uit het boek Jongens zijn slimmer dan meisjes. In de meest recente editie (2016) van dit boek beschrijven wetenschappers Pedro de Bruyckere, Paul Kirschner en Casper Hulshof uiteenlopende onderwijsmythes.
  2. Meer informatie over wat directe instructie is kun je hier vinden. Een voorbeeld van scaffolding met uitgewerkte voorbeelden kun je vinden in de oratie van Tamara van Gog.
  3. Een overzicht van wat werkt in het onderwijs wordt ook gegeven door het boek Invisible Learning door John Hatty en door de website What Works Clearinghouse. Het is belangrijk om te weten dat er ook methodologische kritiek is op deze studies. Daarnaast gaat deze informatie vooral over cognitieve ontwikkeling, en is wat werkt in het onderwijs afhankelijk van de specifieke context.

Organisatie van het onderwijs

Bij het woord onderwijs ontstaat al gauw het beeld van een rijtje vakken en/of klassen die per leerjaar zijn ingericht. Hoewel hier goede redenen voor te bedenken zijn, is het niet verplicht om je school zo in te richten. Sommige scholen werken bijvoorbeeld in units, waarbij de ontwikkelingsfase van een kind centraal staat. Je kunt als school ook zelf bepalen hoe laat de schooldag begint, hoe lang de schooldagen duren en hoeveel weken per jaar de school open is. Als je het maar uit de beschikbare middelen kan financieren. Leerlingen moeten wel een minimum aantal uren les krijgen, dat bepaalt de wet. Op de website van de rijksoverheid kun je meer lezen.

Kortom, wat betreft de organisatie van het onderwijs hebben Nederlandse scholen veel autonomie. Wel zijn er richtlijnen, referentieniveaus, kerndoelen en einddoelen als het om het curriculum gaat.

POHet curriculum in het po

Voor het primair onderwijs heeft de overheid kerndoelen geformuleerd. Die geven richtlijnen over wat er geleerd moet worden op school. Daarnaast kent Nederland referentieniveaus voor taal en rekenen, die nog preciezer aangeven wat de te behalen minimumniveau zijn.

Scholen kunnen zelf leerlijnen maken. Dat zijn uitwerkingen van de kerndoelen per leerjaar, opgedeeld in stappen. Die stappen kunnen vervolgens in lesstof worden omgezet. Doordat scholen leerlijnen zelf uitwerken, kunnen ze ook sterk van elkaar verschillen. Zoek je een voorbeeld van een leerlijn? Bij het landelijk kenniscentrum voor curriculumontwikkeling SLO is een aantal voorbeelden te vinden.

Zolang de kerndoelen het uitgangspunt zijn, kunnen scholen naar eigen inzicht het onderwijs ontwerpen en thema’s behandelen. Er kunnen ook doelen aan toegevoegd worden. Daarnaast heb je als school veel vrijheid in hoe je de stof overbrengt, ofwel welke pedagogiek en didactiek je gebruikt.

VOHet curriculum in het vo

Voor de onderbouw van het voortgezet onderwijs heeft de overheid kerndoelen. Voor de bovenbouw gelden er vakspecifieke examenprogramma’s en bijbehorende syllabi met de eindtermen. Op de website examenblad.nl vind je alle programma’s. Die geven aan wat er geleerd moet worden op school en wat er getoetst wordt tijdens de eindexamens. Voor de schoolexamens heeft SLO handreikingen gecreëerd. Daarnaast kent Nederland ook in het voortgezet onderwijs referentieniveaus voor taal en rekenen, die nog preciezer aangeven welk minimumniveau gehaald moet worden.

Scholen kunnen zelf leerlijnen en vakken ontwerpen. Leerlijnen zijn uitwerkingen van de leerdoelen per leerjaar, opgedeeld in stappen. Die stappen kunnen vervolgens in lesstof worden omgezet. Doordat scholen leerlijnen zelf uitwerken, kunnen ze ook sterk van elkaar verschillen. Dat geldt ook voor de vakken. De enige beperking is dat de centrale examens wel per vak worden afgenomen. Bij het landelijk kenniscentrum voor curriculumontwikkeling SLO is een aantal voorbeelden te vinden. Zolang de kerndoelen en eindtermen het uitgangspunt zijn, kunnen scholen naar eigen inzicht het onderwijs ontwerpen en thema’s behandelen. Er doelen aan toevoegen kan natuurlijk ook. Wees je bewust van te maken keuzes. Zo hoef je in het voortgezet onderwijs naast Engels slechts één moderne vreemde taal aan te bieden, en hoeft dat niet Frans of Duits te zijn. Je kunt ook vakken aanbieden die niet centraal geëxamineerd worden. Als je vakoverstijgende thema’s wilt behandelen of zelfs geen reguliere vakken wilt hanteren op je school, dan kan dat. Het Alasca is een voorbeeld van een school die de reguliere vakken grotendeels aan de kant heeft gezet. Daarnaast hebben leerkrachten op school veel vrijheid in hoe ze de stof overbrengen. Kortom, vrijheid in welke pedagogiek en didactiek gebruikt wordt.

Actuele ontwikkelingen

In de afgelopen jaren heeft het onderwijsbeleid niet stilgestaan. Hieronder staan de belangrijkste ontwikkelingen die te maken hebben met het onderwijsconcept.

Herziening van het curriculum
Op dit moment is er een herziening van het curriculum aan de gang. Dit initiatief heet Curriculum.nu. Het idee is om voor zowel het primair als het voortgezet onderwijs het curriculum eigentijdser en toekomstbestendiger te maken. Een aantal zaken krijgt extra aandacht, zoals burgerschap en digitale vaardigheden. Tegelijkertijd komt er meer ruimte voor scholen om een eigen invulling te geven aan het curriculum. Het streven is om 70% van het curriculum verplicht te maken, en 30% vrij te laten om per school een eigen invulling aan te geven. Na de verkiezingen van 17 maart 2021 zal de nieuwe Tweede Kamer besluiten over het vervolg van dit traject.

Sociale veiligheid
Nederland is al een aantal keer opgeschrikt door ernstige pestincidenten, waarbij leerlingen soms zelfs suïcide pleegden. Die zorgen hebben geleid tot striktere wetgeving ten aanzien van pesten. Scholen hebben de wettelijke taak om voor een veilige omgeving voor leerlingen en het personeel te zorgen. Hoewel een anti-pestprotocol niet verplicht is, zijn scholen dus wel verplicht om hun leerlingen te beschermen tegen pesten. Er zijn diverse effectieve programma’s. Bij het Nederlands Jeugdinstituut staat een overzicht.

Burgerschap
Burgerschapsonderwijs staat in de belangstelling. Er is een nieuwe wet Verduidelijking Burgerschapsopdracht over burgerschap. Deze wet is inmiddels aangenomen door de Tweede Kamer en behandeling in de Eerste Kamer volgt spoedig. De wet is in de kern hetzelfde als de huidige opdracht die schoolbesturen hebben namelijk zorg dragen voor actief burgerschap en sociale integratie, maar is met meer richtinggevende normen omschreven.

Het wetsvoorstel bevat een gemeenschappelijke kern die burgerschapsonderwijs op iedere school dient te omvatten. Deze kern is dat leerlingen op school respect voor en kennis van de basiswaarden van de democratische rechtsstaat krijgen bijgebracht, dat scholen de sociale en maatschappelijke competenties die daaraan bijdragen bevorderen, en dat er een schoolcultuur is die in lijn is met deze waarden. Het gaat daarbij om basiswaarden van de democratische rechtsstaat: vrijheid, gelijkwaardigheid en solidariteit.

Deze basiswaarden moeten bovendien op herkenbare wijze in het onderwijs terugkomen. Scholen behouden daarbij ruimte voor eigen invulling, bijvoorbeeld van specifieke waarden en normen die voort (kunnen) komen uit de godsdienstige, levensbeschouwelijke of pedagogische grondslag.

Scholen hebben dus een grote vrijheid als het gaat om ‘het hoe’. Aangaande ‘het wat’ is de ruimte beperkter. Scholen moeten ervoor zorgen dat hun visie op burgerschapsonderwijs op herkenbare, samenhangende en doelgerichte wijze wordt vormgegeven. Tevens wordt van hen verwacht dat zij deze visie in de onderwijspraktijk terug laten komen en de school daadwerkelijk. Ook is er een plicht tot evaluatie.

Gelijke kansen
Recent is er steeds meer aandacht voor (on)gelijke kansen in het funderend onderwijs. Een voorbeeld hiervan is de documentaireserie Klassen over ongelijkheid in het onderwijs. Scholen kunnen gelijke kansen bevorderen. Wie zich wil oriënteren op het onderwerp gelijke kansen, doet er goed aan om kennis te maken met de Gelijke Kansen Alliantie op www.gelijke-kansen.nl. Het kan ook waardevol zijn te kijken naar Klassen. Dit is een zevendelige documentaireserie over klassenongelijkheid in het onderwijs die in 2020 door Human is uitgebracht. Wie deze serie heeft bekeken maar ook wie de media volgt kan zien dat er steeds meer aandacht is voor (on)gelijke kansen in het funderend onderwijs.

Passend onderwijs
Scholen in het reguliere primair en voortgezet onderwijs worden geacht om vaker een plek te bieden aan leerlingen met speciale ontwikkelings- of leerbehoeftes. Het is voor iedere school verplicht om zich aan te sluiten bij het lokale of regionale samenwerkingsverband. Op www.passendonderwijs.nl staat alle relevante informatie.

Meer lezen?

  • Over de herziening van het curriculum kun je meer lezen op curriculum.nu.
  • Over pesten en sociale veiligheid kun je meer lezen op de website van het NJI. Stichting School en Veiligheid heeft er ook informatie.
  • Het wetsvoorstel Verduidelijking Burgerschapsopdracht kun je hier verder bestuderen.
  •  Het boek Het Wilhelmus Voorbij van Bram Eidhof biedt een toegankelijke introductie tot het begrip burgerschapsonderwijs. Praktijkvoorbeelden en uitleg over wat scholen aan burgerschapsonderwijs kunnen doen kun je hier vinden.

Privaat bekostigde scholen

Als je voor publieke bekostiging in aanmerking wilt komen, moet je als school aan een aantal voorwaarden voldoen. Zo moet je voldoende leerlingen hebben, voldoende uren onderwijs geven, moeten voldoende leerkrachten bevoegd zijn en moet het onderwijs van voldoende kwaliteit zijn. Als je niet aan die voorwaarden wilt voldoen, kun je ook een privaat bekostigde school starten. Die scholen worden ook wel particuliere scholen genoemd. Daar worden aanzienlijk minder eisen aan gesteld. Voor de bekostiging van het gebouw, de middelen en het personeel ben je dan aangewezen op bijdragen van ouders of andere partijen. Je moet je wel melden bij de minister, via DUO.

Wat is verplicht voor scholen die publieke bekostiging ontvangen?

Er doen veel mythes de ronde over wat er ‘van de overheid moet’, of van de Inspectie van het Onderwijs. Zo creëren sommige schoolbesturen onnodige administratieve druk, om aanwezig geachte risico’s uit te sluiten. Een aantal zaken is echt verplicht. De belangrijkste zijn:

  • Het schoolbestuur draagt zorg voor de veiligheid van de leerlingen.
  • Het onderwijs wordt ingericht zodat leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doorlopen, afgestemd op de voortgang in ontwikkeling.
  • De school toetst de voortgang van ontwikkeling.
  • Het aanbod voldoet aan de kerndoelen en de referentieniveaus die als uitgangspunt worden genomen. Daarnaast moet je als school op structurele en herkenbare wijze aandacht besteden aan het bestrijden van achterstanden in het bijzonder in de beheersing van de Nederlandse taal en het behalen van minimumresultaten op de kernvakken in het onderwijs.
  • Het schoolbestuur draagt zorg voor de kwaliteit van het onderwijs door een kwaliteitszorgsysteem uit te voeren, en dit beschrijft in het schoolplan.
  • De bekostiging wordt doelmatig en rechtmatig besteed.

De Inspectie van het Onderwijs heeft in de brochure ‘Ruimte in regels’ voor het primair onderwijs uitgelicht wat verplicht is, wat verwacht wordt en welke ruimte de regels bieden. Daarnaast beschrijft de Inspectie van het Onderwijs in onderzoekskaders wat verplicht is en hoe toezicht wordt gehouden op het onderwijs.

Lees ook hoofdstuk 2